Promotie Jasmijn Sleutjes: ‘Verhoogd risico op hart- en vaatziekten bij IBD is niet slechts een onderbuikgevoel’

Patiënten met inflammatoire darmziekten (IBD) hebben een verhoogd risico op veneuze trombo-embolieën zoals een trombosebeen of longembolie vergeleken met mensen zonder IBD. Ook is de kans op arteriële hart- en vaatziekten als hartinfarct en beroerte bij IBD groter. Dit vormde de aanleiding voor het onderzoek van arts-onderzoeker Jasmijn Sleutjes. Zij onderzocht onder meer de invloed van IBD-medicatie op het cardiovasculair risico met focus op het cholesterolprofiel. Ook ontwikkelde ze een cardiovasculair screeningsprogramma voor patiënten met IBD. Op 11 oktober 2023 promoveerde Sleutjes aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op haar proefschrift “Cardiovascular risk in inflammatory bowel disease. More than a gut feeling”.

 

Toen Sleutjes in 2018 begon aan haar promotieonderzoek was al bekend dat het risico op veneuze trombo-embolieën bij patiënten met IBD 2 tot 3 keer hoger is dan bij de algemene bevolking.1,2 Maar een verhoogd risico op hart- en vaatziekten bij IBD was nog slechts een onderbuikgevoel. In het eerste deel van haar proefschrift heeft ze dit onderbuikgevoel concreet gemaakt op basis van de literatuur. Uit haar literatuurstudie blijkt dat patiënten met IBD 20% meer kans hebben op hart- en vaatziekten vergeleken met mensen zonder IBD. ‘Dit verhoogde risico bleek echter niet verklaard te worden door traditionele risicofactoren, aangezien deze even vaak of zelfs minder vaak voorkomen dan bij de algemene bevolking’, aldus Sleutjes. ‘Dit noemden wij de cardiovasculaire paradox bij IBD.’ Om dit verder in kaart te brengen, vergeleek Sleutjes het risicoprofiel voor hart- en vaatziekten van 235 patiënten met IBD van 45 jaar of ouder met gezonde controles in de Rotterdam Studie. Sleutjes: ‘Opvallend genoeg kwam daaruit geen hoger 10-jaarsrisico op hart- en vaarziekten bij IBD. Patiënten werden zelfs minder vaak als “hoog risico” geclassificeerd, terwijl de IBD-patiënten wel vaker al hart- en vaatziekten hadden doorgemaakt. De standaard risicomodellen onderschatten dus de kans op hart- en vaatziekten bij IBD’. De verklaring ligt volgens Sleutjes mogelijk in het feit dat de risicomodellen risicofactoren meenemen in de berekening van het 10-jaars risico, die bij IBD niet de hoofdrol spelen. Zo ontdekte zij dat de prevalentie van overgewicht en hypercholesterolemie lager was bij IBD-patiënten en dat roken en diabetes even vaak voorkwamen. Sleutjes: ‘Wel hadden IBD-patiënten vaker hypertensie, een grotere middelomtrek en hogere triglyceridenspiegels. Het hart- en vaatziekten-risicoprofiel bij IBD vertoont dus kenmerken van het metabool syndroom. Dat is een cluster van risicofactoren dat samen een hoger risico geeft op hart- en vaatziekten, namelijk verhoogd bloedglucose, hypercholesterolemie, hypertensie en overgewicht met een toegenomen buikomvang. Mogelijk is het verhoogde risico ook nog gelinkt aan de chronische ontsteking bij IBD.’

 

‘Het hart- en vaatziekten-risicoprofiel bij IBD vertoont kenmerken van het metabool syndroom’

 

Huidige richtlijnen

Volgens Sleutjes is er behoefte aan IBD-specifieke risicomodellen. Ze is dan ook blij dat chronische inflammatie, zoals bij IBD, steeds vaker als risicofactor wordt erkend. Ook vindt Sleutjes dat er meer aandacht moet komen voor het verhoogde risico op hart- en vaatziekten bij IBD. De huidige richtlijnen schieten volgens haar tekort. Sleutjes: ‘In de richtlijn voor MDL-artsen van de European Crohn’s and Colitis Organization (ECCO, red.)3 staat alleen dat als patiënten risicofactoren voor hart- en vaatziekten hebben, deze behandeld moet worden.’ Over de richtlijn voor cardiologen van de European Society for Cardiology (ESC)4 zegt ze: ‘Daarin staat alleen dat patiënten met chronische ontstekingsziekten gescreend moeten worden op hart- en vaatziekten, maar niet hoe, wanneer en door wie, de MDL-arts of de huisarts bijvoorbeeld. Deze richtlijnen geven geen sturing. Screening op risicofactoren voor hart- en vaatziekten maakt momenteel dus geen vast onderdeel uit van de dagelijkse praktijk van het IBD-management.’

 

‘De huidige richtlijnen schieten tekort wat betreft screening op risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij IBD’

 

Cardiovasculair screeningsprogramma

Sleutjes pleit voor een verandering van de huidige reactieve zorg - behandeling van vastgestelde risicofactoren – naar proactieve zorg middels screening op risicofactoren. Daarom heeft ze tijdens haar promotieonderzoek een cardiovasculair screeningsprogramma voor patiënten met IBD ontwikkeld: het CArdiovascular Risk Evaluation in IBD (CARE-IBD). Deze screening bestaat uit lichamelijke metingen, bloedonderzoek van glucose- en cholesterolspiegels, vragenlijsten en dossieronderzoek naar IBD-ziektekarakteristieken en medicijngebruik. Aan dit screeningsprogramma namen 500 IBD-patiënten deel, die behandeld werden op de polikliniek IBD van het Erasmus Medisch Centrum. Sleutjes: ‘Na ieder bezoek aan de IBD-arts, verrichtte ik de lichamelijke metingen en de vragenlijst vulden de patiënten in de wachtkamer in. Bij deze screening vonden we best veel afwijkingen bij IBD-patiënten die niet eerder bekend waren met risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Zo had 4% verhoogde glucosewaarden, 6% had hypercholesterolemie en 12% had matige tot ernstige hypertensie.’ Volgens Sleutjes is implementatie van dit screeningsprogramma in de praktijk haalbaar, met minimaal gebruik van extra middelen en beperkte belasting voor zowel patiënten als het medisch personeel. Sleutjes: ‘Bij een andere immuungemedieerde ontstekingsziekte, reumatoïde artritis, wordt screening op hart- en vaatziekten wel al uitgevoerd. De reumatoloog is daarvoor verantwoordelijk, maar werkt hierbij samen met de huisarts. Bij IBD zouden ook IBD-verpleegkundigen de screening kunnen uitvoeren. Er is dan wel training nodig van het medisch personeel en ook zouden er zorgpaden gecreëerd moeten worden voor verwijzingen bij afwijkingen.’

 

‘Bij een andere immuungemedieerde ontstekingsziekte, reumatoïde artritis, wordt screening op hart- en vaatziekten wel al uitgevoerd’

 

IBD-medicatie en cholesterolprofiel

Sleutjes zou het liefst zien dat iedere IBD-patiënt regelmatig gescreend wordt: ‘Komt er een laag risico op hart- en vaatziekten uit, dan zou de screening iedere 5 jaar herhaald kunnen worden. Intensiveren naar jaarlijkse screening zou gerechtvaardigd zijn bij patiënten met een hoog risico, snelle progressie van de ziekte en bepaalde medicatiewijzigingen.’ Sleutjes ontdekte namelijk ook dat bepaalde IBD-medicatie van invloed is op de cholesterolspiegels. Dat bleek uit haar meta-analyse van 11 studies naar het effect van verschillende IBD-medicatieklassen met in totaal 1.663 patiënten en een eigen observationeel onderzoek in het Erasmus MC met 200 patiënten. Daarom adviseert Sleutjes het cholesterolprofiel te controleren bij IBD-patiënten die starten met bepaalde typen IBD-medicatie. Of die cholesterolstijgingen gevolgen hebben voor de patiënt en bijvoorbeeld statines gestart moeten worden, dient volgens haar per individu bepaald te worden op basis van het totale risico op hart- en vaatziekten.

 

‘Sommige typen van IBD-medicatie verhogen de cholesterolspiegels’

 

Uitdagingen

Sleutjes is er trots op dat ze met haar promotieonderzoek heeft bijgedragen aan meer bekendheid over het verhoogde risico op hart- en vaatziekten bij IBD. Wel ziet ze nog uitdagingen in de praktijk, zoals de beperkte sturing door richtlijnen en het inadequaat inschatten van het daadwerkelijke langetermijnrisico op hart- en vaatziekten door standaard risicomodellen. Sleutjes: ‘Ik hoop dat mijn proefschrift collega-onderzoekers motiveert om IBD-specifieke risicofactoren aan het licht te brengen, zoals ziektekenmerken en medicatie, om vervolgens IBD-specifieke risicomodellen te ontwikkelen. Ook hoop ik dat er in de toekomst een gestandaardiseerd cardiovasculair screeningsprogramma wordt geïntegreerd in de dagelijkse IBD-praktijk.’

 

‘Ik hoop dat mijn proefschrift collega-onderzoekers motiveert om IBD-specifieke risicomodellen te ontwikkelen’

 

Referenties

  1. Fumery M, Xiaocang C, Dauchet L, Gower-Rousseau C, Peyrin-Biroulet L, Colombel JF. Thromboembolic events and cardiovascular mortality in inflammatory bowel diseases: a metaanalysis of observational studies. J Crohns Colitis. 2014;8(6):469-79.
  2. Yuhara H, Steinmaus C, Corley D, Koike J, Igarashi M, Suzuki T, et al. Meta-analysis: the risk of venous thromboembolism in patients with inflammatory bowel disease. Aliment Pharmacol Ther. 2013;37(10):953-62.
  3. Harbord M, Annese V, Vavricka SR, Allez M, Barreiro-de Acosta M, Boberg KM, et al. The First European Evidence-based Consensus on Extra-intestinal Manifestations in Inflammatory Bowel Disease. J Crohns Colitis. 2016;10(3):239-54.
  4. Visseren FLJ, Mach F, Smulders YM, Carballo D, Koskinas KC, Bäck M, et al. 2021 ESC Guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice. Eur Heart J. 2021;42(34):3227-337.
  5. Dwyer, J.P., et al., Venous thromboembolism and underutilisation of anticoagulant thromboprophylaxis in hospitalised patients with inflammatory bowel disease. Intern Med J, 2014. 44(8): p. 779-84.
  6. Tinsley, A., et al., Rates of pharmacologic venous thromboembolism prophylaxis in hospitalized patients with active ulcerative colitis: results from a tertiary care center. J Crohns Colitis, 2013. 7(12): p. e635-40.
  7. Nguyen, G.C., et al., Quality of Care and Outcomes Among Hospitalized Inflammatory Bowel Disease Patients: A Multicenter Retrospective Study. Inflamm Bowel Dis, 2017. 23(5): p. 695-701.